Internetconsultatie ministerie V en J: Bedragen affectieschade liggen tussen de 12.500 tot 20.000 euro

Het ministerie van Veiligheid en Justitie (V en J) is een internetconsultatie gestart  over het Besluit vergoeding affectieschade en de bedragen voor affectieschade, die al naar gelang de categorie waarin het leed valt door de rechter zijn bepaald tussen de 12,500 en 20.000 euro. De consultatie (https://internetconultatie.nl/affectieschade ) sluit 26 oktober.

De aanspraak op vergoeding van affectieschade wordt geregeld bij wet. Het besluit bevat uitsluitend de omvang van de toe te kennen vergoeding van affectieschade. De vergoeding heeft een symbolisch karakter, “omdat zij geen compensatie kan bieden voor het verdriet van de naaste. De vergoeding leidt hoofdzakelijk tot erkenning van het ondervonden leed en verschaft naasten een zekere genoegdoening. Er worden vaste bedragen gehanteerd om te voorkomen dat de vaststelling van de vergoeding leidt tot langdurige en pijnlijke discussies over de omvang van het leed.

“Uit onderzoek naar affectieschade wordt de conclusie getrokken dat 10.000 euro door een meerderheid van de naasten als niet ongepast zal worden ervaren. Wel blijken de voorkeuren gemiddeld wat hoger te liggen en blijken deze voorkeuren hoger te liggen bij nabestaanden dan bij de andere naasten . 10.000 euro lijkt als een minimum te worden ervaren. Mede gelet op het tijdsverloop sinds het onderzoek dat in 2008 plaatsvond, zijn de bedragen over de gehele linie in beperkte mate verhoogd.

“In de bedragen is enige differentiatie aangebracht. Ze variëren tussen de 12.500 en de 20.000 euro .Weliswaar laat het leed waar het hier om gaat zich niet in geld uitdrukken, dat doet er niet aan af dat indien eenmaal een recht op vergoeding van affectieschade is erkend, de omvang van de vergoeding de aard van het geleden verdriet op enige wijze moet reflecteren.

“De bedragen verschillen in de eerste plaats al naar gelang er sprake is van ernstig en blijvend letsel of overlijden. Voorts wordt onderscheid gemaakt in de aard van de relatie. Het is te rechtvaardigen hogere bedragen toe te kennen indien de gekwetste en de naaste echtgenoten, partners, levensgezellen, ouders en minderjarige of meerderjarige thuiswonende kinderen zijn. In deze gezinsgevallen mag een zodanig hechte band worden aangenomen dat voor deze naasten een hoger bedrag op zijn plaats is in vergelijking met de andere tot de kring van gerechtigden behorende naasten. Een dergelijke hogere vergoeding ligt eveneens in de rede indien een naaste een pleeg- of stiefkind is, of een persoon die de verzorging en opvoeding van een dergelijk pleeg- of stiefkind op zich heeft genomen. De feitelijke zorgrelatie is bepalend, niet de juridische duiding hiervan.  “Ten slotte is het te rechtvaardigen om het bedrag hoger vast te stellen indien het overlijden of het ernstige en blijvende letsel door een misdrijf is veroorzaakt.”

In de nota van toelichting schrijft de minister: “De wet bepaalt dat (1) naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en (2) nabestaanden van overleden slachtoffers aanspraak hebben op vergoeding van affectieschade, onder de voorwaarde dat het letsel of overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is (artikel 6: 107 lid 1 onder b en artikel 6: 108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). De vergoeding van affectieschade is een vergoeding van immateriële schade van naasten.   De vergoeding heeft een symbolisch karakter, omdat zij geen compensatie kan bieden voor het verdriet van de naaste. De vergoeding leidt hoofdzakelijk tot erkenning van het ondervonden leed en verschaft naasten een zekere genoegdoening. Er worden vaste bedragen gehanteerd om te voorkomen dat de vaststelling van de vergoeding leidt tot langdurige en pijnlijke discussies over de omvang van het leed.”

 Differentiatie in vergoedingsbedragen

Uit onderzoek naar affectieschade wordt de conclusie getrokken dat € 10.000 door een meerderheid van de naasten als niet ongepast zal worden ervaren. Wel blijken de voorkeuren gemiddeld wat hoger te liggen en blijken deze voorkeuren hoger te liggen bij nabestaanden dan bij de andere naasten. Een bedrag van € 10.000 lijkt als een minimum te worden ervaren. Mede gelet op het tijdsverloop sinds het voornoemde onderzoek dat in 2008 plaatsvond, zijn de bedragen over de gehele linie in beperkte mate verhoogd.

In de bedragen is enige differentiatie aangebracht. Ze variëren tussen de € 12.500 en de € 20.000. “Weliswaar laat het leed waar het hier om gaat zich niet in geld uitdrukken, dat doet er niet aan af dat indien eenmaal een recht op vergoeding van affectieschade is erkend, de omvang van de vergoeding de aard van het geleden verdriet op enige wijze moet reflecteren.” De bedragen verschillen in de eerste plaats al naar gelang er sprake is van ernstig en blijvend letsel of overlijden. “Uit onderzoek naar affectieschade blijkt dat dit een onderscheid is dat in de hoogte van de vergoeding tot uitdrukking moet komen. Voorts wordt onderscheid gemaakt in de aard van de relatie. Het is te rechtvaardigen hogere bedragen toe te kennen indien de gekwetste en de naaste echtgenoten, partners, levensgezellen, ouders en minderjarige of meerderjarige thuiswonende kinderen zijn. In deze gezinsgevallen mag een zodanig hechte band worden aangenomen dat voor deze naasten een hoger bedrag op zijn plaats is in vergelijking met de andere tot de kring van gerechtigden behorende naasten. Een dergelijke hogere vergoeding ligt eveneens in de rede indien een naaste een pleeg- of stiefkind is, of een persoon die de verzorging en opvoeding van een dergelijk pleeg- of stiefkind op zich heeft genomen De feitelijke zorgrelatie is bepalend, niet de juridische duiding hiervan”.

Ten slotte is het volgens de minister van V en J te rechtvaardigen om het bedrag hoger vast te stellen indien het overlijden of het ernstige en blijvende letsel door een misdrijf is veroorzaakt. “De genoegdoeningsfunctie verlangt dan een hoger bedrag. Ook hier geldt dat de verhoging geen vertaling is van het daadwerkelijk ondervonden leed, maar symbolisch is.Bij misdrijven is er per definitie sprake van een schending van een zwaarwegende – want in de strafwet neergelegde en gesanctioneerde – maatschappelijke norm en daarmee van ernstig laakbaar handelen. Dit geldt niet alleen voor misdrijven waarbij het opzet gericht was op het toebrengen van letsel, maar ook voor andere misdrijven waarvan ernstig en blijvend letsel het gevolg is, bijvoorbeeld zware milieudelicten.”

Periodieke herijking

De bedragen die in dit besluit zijn vastgesteld worden periodiek herijkt. De eerste herijking van de bedragen geschiedt na de evaluatie van de wet. Deze evaluatie vindt plaats vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet. Hierin wordt de omvang van de bedragen meegenomen. Na de eerste herijking zullen de bedragen elke vijf jaar worden opnieuw worden bezien. De bijzondere aard van de vergoedingen en de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar worden bij de herijking betrokken. “Op deze wijze wordt de toezegging nagekomen de bedragen te indexeren.”

Anders dan aanvankelijk was voorzien bij de behandeling van het wetsvoorstel, is er volgens de bewindsman in dit besluit niet gekozen voor een jaarlijkse indexering door middel van een indexeringspercentage.” Zo’n indexeringspercentage leidt ertoe dat de bedragen die op een symbolische wijze leed vergoeden, exact worden benaderd. Dit kan leiden tot merkwaardige bedragen, bijvoorbeeld als de indexering tot gevolg heeft dat het basisbedrag met € 177,80 moet worden verhoogd. Bovendien kan dit ertoe leiden dat de bedragen worden verlaagd, indien sprake is van een negatieve consumentenprijsindex. Ook dit verhoudt zich moeizaam met de erkennings- en genoegdoeningsfunctie van de vergoeding van affectieschade. Dit neemt niet weg dat bij de herijking van de bedragen, de prijsontwikkeling wel zal worden meegewogen. Een herijking na telkens vijf jaar leidt ook tot een grotere rechtszekerheid en daarmee werkbaarheid van dit besluit voor de rechtspraktijk dan een jaarlijkse wijziging van de bedragen.”