SWOV: Advies herziening kader toelating bijzondere bromfietsen

Op verzoek van de minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft SWOV een advies opgesteld voor de herziening van het toetsingskader voor bijzondere bromfietsen.

Nieuwe typen licht gemotoriseerde voertuigen, zoals elektrische steps of sta-driewielers, passen vaak niet binnen de Europese regelgeving die bepaalt of ze mogen worden toegelaten op de openbare weg. Om ruimte te maken voor dit soort innovaties, kan de minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) deze voertuigen aanwijzen als ‘bijzondere bromfiets’. Ze mogen dan onder bepaalde voorwaarden, die sterk overeenkomen met die voor de snorfiets, rijden op de openbare weg. In Nederland is de RDW de instantie die de technische eisen van het voertuig voor toelating toetst, terwijl een hiervoor aangewezen onderzoeksinstituut adviseert over de verkeersveiligheid ervan.

Het ministerie van IenW heeft aan SWOV en de RDW gevraagd om het huidige kader voor toelating en veilig gebruik van deze voertuigen te onderzoeken en een advies te formuleren over een mogelijke herziening. Aanleiding voor dit verzoek was het tragische ongeval met een Stint, op 20 september 2018 in Oss. Het onderzoek van de RDW is gericht op de technische aspecten, SWOV heeft vooral gekeken naar de veiligheid van toelating op de openbare weg en hoe dat getoetst kan worden.

Het advies van SWOV is opgesteld op basis van de principes van Duurzaam Veilig, een internationaal erkende aanpak om de verkeersveiligheid te verbeteren. Vanuit die Duurzaam Veilig-visie, die in 2018 is geactualiseerd, adviseert SWOV om bij de verkeersveiligheidsbeoordeling van bijzondere bromfietsen de volgende drie procedures toe te passen:

1. Toetsing aan Duurzaam Veilig-principes

Om te beoordelen of nieuwe voertuigen als bijzondere bromfietsen kunnen worden toegelaten op de weg, moeten ze worden getoetst aan twee van de drie ‘ontwerpprincipes’ van Duurzaam Veilig: psychologica en (bio)mechanica.

Het psychologica-principe houdt in dat het ontwerp van het nieuwe voertuig optimaal moet zijn afgestemd op zowel de gebruiker als het verkeerssysteem. Dat betekent onder andere dat de bestuurder beschikt over de juiste rijvaardigheid en dat de bediening van het voertuig logisch en intuïtief is. Ook moeten andere weggebruikers het nieuwe voertuig als zodanig herkennen, weten hoe het zich gedraagt en welke gedrags- en verkeersregels daarbij horen.

Het (bio)mechanica-principe betekent dat de massa, snelheid, richting en de mate van bescherming van het nieuwe voertuig aansluiten bij die van andere weggebruikers. Als dat niet het geval is, dan moeten ze van elkaar worden gescheiden of moet de snelheid beperkt worden.

2. Toetsing bestuurbaarheid en interactie tussen voertuig, gebruiker en wegomgeving via praktijktesten

Als onderdeel van de toetsing aan de Duurzaam Veilig-principes is het van belang om inzicht te krijgen in de manier waarop het nieuwe voertuig zich laat besturen, bij normaal gebruik en in kritische situaties. In een praktijkproef moeten potentiële moeilijkheden en risico’s bij het berijden en besturen van het testvoertuig in verschillende scenario’s worden onderzocht.

3. Monitoring en evaluatie

Na toelating is een fase van monitoring en evaluatie van belang. Alle toelatingen zouden daarom in eerste instantie tijdelijk moeten zijn. Dat geldt ook voor eventuele aanpassingen aan het oorspronkelijke voertuigontwerp en voor aanpassingen aan het verkeerssysteem of de regelgeving. Als die aanpassingen invloed hebben op de rijeigenschappen van het nieuwe voertuig, dan moeten deze eigenschappen opnieuw worden getoetst.

Overigens meent SWOV dat de reguliere Europese typegoedkeuring voor nieuwe typen voertuigen veel voordelen heeft en daarom altijd de voorkeur verdient.’ Klik hier voor het volledige onderzoek:  https://www.swov.nl/publicatie/advies-herziening-kader-toelating-bijzondere-bromfietsen