Ruim half miljoen werknemers relatief lang afwezig bij verzuim door werkdruk

Bijna 520.000 werknemers (6,7%) van 15 tot 75 jaar noemden in 2021 werkdruk als belangrijkste reden voor hun laatste verzuim op het werk. Deze werknemers waren twee keer zo lang afwezig van het werk vergeleken met alle werknemers die hadden verzuimd. Dit meldt het CBS op basis van cijfers uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van het CBS en TNO.

Werknemers die aangaven dat de reden voor hun meest recente verzuim werkgerelateerd was, met werkdruk als belangrijkste reden, waren gemiddeld38 werkdagen niet inzetbaar. De gemiddelde afwezigheid van een werknemer bij verzuim is 17 werkdagen. Van alle werknemers die verzuimden vanwege werkdruk, was 33% langdurig (20 werkdagen of meer) afwezig. Dat is ruim twee keer zo hoog als gemiddeld bij werknemers die verzuimden.

Verzuim door werkdruk hoogst bij docenten

10,9% van de werknemers met een pedagogisch beroep noemde in 2021 werkdruk als belangrijkste reden voor het laatste verzuim. Docenten in het wetenschappelijk onderwijs, het hoger onderwijs en op middelbare scholen gaven dit het vaakst aan. Verzuim door werkdruk werd ook relatief vaak genoemd door werknemers met een ICT-beroep, een creatief- en taalkundig beroep, of een zorg- en welzijnsberoep. Bij werknemers in agrarische beroepen, in beroepen in transport en logistiek, en in dienstverlenende beroepen, kwam verzuim door werkdruk veel minder vaak voor.

In aandeel stabiel maar in aantal toegenomen

De afgelopen jaren is het aandeel werknemers dat verzuimde door werkdruk ongeveer gelijk gebleven (6 tot 7%). Doordat de werkzame beroepsbevolking is toegenomen, verzuimen er meer werknemers: in 2014 verzuimden 450.000 werknemers vanwege werkdruk, in 2021 waren dit er 520.000.


De meeste meldingen van verzuim door werkdruk (116.000) zijn van werknemers met een bedrijfseconomisch en administratief beroep. Dit komt omdat de omvang van deze beroepsklasse het grootst is (ruim 1,5 miljoen). Ook waren er naar verhouding veel werknemers met verzuim door werkdruk met een zorg- of welzijnsberoep (90.000), technisch beroep (65.000) of pedagogisch beroep (57.000).

Man-vrouwloonverschil weer iets verder afgenomen

Het verschil in het gemiddelde uurloon van mannelijke en van vrouwelijke werknemers bij de overheid is in 2020 met twee procentpunten gedaald ten opzichte van 2018. In het bedrijfsleven is dit verschil gelijk gebleven. Dat blijkt uit de Monitor loonverschillen mannen en vrouwen, die het CBS tweejaarlijks publiceert. Als wordt gecorrigeerd voor verschillen tussen mannen en vrouwen in bijvoorbeeld opleidingsniveau, functieniveau, werkervaring en leeftijd, is het loonverschil bij zowel de overheid als het bedrijfsleven één procentpunt afgenomen sinds 2018.

Zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid lag in 2020 het gemiddelde uurloon van vrouwen lager dan dat van mannen. Bij de overheid verdienden vrouwen gemiddeld bijna 2 euro per uur (6%) minder dan mannen. In het bedrijfsleven was dit bijna 5 euro per uur minder (19%). Twee jaar eerder was dit verschil bij de overheid nog 8%; in het bedrijfsleven is het verschil gelijk gebleven.

Hoewel de afname van loonverschillen tussen mannen en vrouwen van jaar op jaar klein is, is er voor zowel het bedrijfsleven als de overheid een lineaire (rechtlijnige) afname sinds 2008. Deze ontwikkelingen zijn statistisch significant. Het staat dus vast dat de loonverschillen over de periode 2008 tot en met 2020 zijn afgenomen.

Gecorrigeerd loonverschil in 2020 iets afgenomen sinds 2018

De hoogte van uurlonen wordt beïnvloed door allerlei factoren, zoals de bedrijfstak waarin iemand werkt en zijn of haar functie- en opleidingsniveau. Voor dit soort verschillen tussen de populaties mannen en vrouwen wordt gecorrigeerd. Op die manier worden uurlonen vergeleken van mannen en vrouwen met vergelijkbare baan- en achtergrondkenmerken (zoals leeftijd, ervaring en onderwijsniveau).

Na toepassing van deze correctie is het loonverschil in 2020 in het bedrijfsleven 6% en bij de overheid 3%. Bij beide is dit verschil kleiner geworden ten opzichte van 2018, toen het 7% en 4% was. In hoeverre het gecorrigeerde loonverschil is toe te schrijven aan loondiscriminatie is op grond van deze analyse niet vast te stellen.

Geen loonverschil meer onder leidinggevenden bij de overheid

Bij de overheid deed het loon van vrouwen in leidinggevende posities in 2020 niet meer onder voor dat van mannen. Was dit verschil bij de overheid in 2008 nog 3 euro, in 2020 is er geen verschil meer. In het bedrijfsleven verdienen vrouwelijke leidinggevenden duidelijk minder dan hun mannelijke collega’s. Bovendien neemt dit verschil maar langzaam af. In 2008 bedroeg het verschil 7 euro en in 2020 was dit gedaald tot 6 euro, een loonverschil van bijna 20 %.

Mannen hebben vaker een leidinggevende functie dan vrouwen. In het bedrijfsleven werd in 2020 1 op de 3 leidinggevende functies bekleed door een vrouw. Bij de overheid ligt dit aandeel, met 2 op de 5, iets hoger.

 

Loonverschillen groter bij vaste contracten dan bij flexibel werk

Ditmaal is voor de monitor voor het eerst onderzocht in hoeverre het loonverschil tussen mannen en vrouwen verschilt naar contractsoort. Het gecorrigeerde loonverschil is groter bij mensen met een contract voor onbepaalde tijd dan bij mensen met een contract voor bepaalde tijd. Dit geldt zowel voor het bedrijfsleven als voor de overheid. Bij de overheid is het gecorrigeerde loonverschil tussen mannen en vrouwen met een contract voor bepaalde tijd zelfs niet significant. Bij mensen met een contract voor onbepaalde tijd is het gecorrigeerde loonverschil bij de overheid 4% en bij het bedrijfsleven 9%.