Interdepartementaal onderzoek over vermogensongelijkheid: nettoregelingen in het geding?

Het kabinet zal op Prinsjesdag op de inhoud van het interdepartementaal beleidsonderzoek over vermogensverdeling reageren. Hierin wordt geconcludeerd dat de verdeling schever is dan eerder gedacht en groeit.

Op 8 juli 2022 heeft Minister Kaag een interdepartementaal beleidsonderzoek over vermogensverdeling aan de Tweede Kamer gezonden. Ze doet daarbij de aankondiging dat het kabinet op Prinsjesdag op de inhoud ervan zal reageren. Een bijlage bij het onderzoeksrapport geeft in grafieken en tabellen inzicht in de vermogensverdeling. Geconcludeerd wordt dat de verdeling, zowel met als zonder pensioenvermogens, schever is dan eerder gedacht en groeit. Verschillen in belastingdruk dragen daar aan bij. Het rapport doet aanbevelingen om in het onderzoek geconstateerde aandachtspunten te adresseren. 

Tot die aandachtspunten behoort ook de fiscale subsidiëring van pensioenen. De voordelen van fiscale subsidiëring van pensioenopbouw komen voor een groot deel terecht bij hoogopgeleiden en rijkere huishoudens, zo constateren de onderzoekers. Om dat effect te beperken bevat het voorgestelde pakket C een tweetal voorgestelde maatregelen in de pensioensfeer: ten eerste om de aftoppingsgrens te verlagen naar 68.000 euro (zoals ook eerder voorgesteld door de Commissie Dijkhuizen), en ten tweede om de nettoregeling af te schaffen. WTW voerde in 2020 in opdracht van het ministerie van Financiën een evaluatie van nettoregelingen uit. Daaruit bleek onder meer dat circa 35.000 mensen gebruikmaken van deze regelingen, op een totale doelgroep van ongeveer 200.000.

Momenteel (in 2020) bedraagt de totale fiscale subsidiëring van pensioenopbouw 16,4 miljard. Dat bedrag heeft ongeveer voor de helft betrekking op de omkeerregel, en voor de andere helft op de vrijstelling van vermogensrendementsheffing over de rechten en aanspraken. De voorgestelde (pensioen)maatregelen zouden circa 0,5 miljard opleveren. Overigens staat tegenover dat bedrag een lagere toekomstige belastingheffing over toekomstige uitkeringen, die immers lager uit zullen vallen.

De voorstellen voor de WTP gaan vooralsnog uit van handhaving van nettopensioenregelingen, bij een ongewijzigde aftoppingsgrens. Door de nieuwe fiscale begrenzing neemt de ruimte voor pensioenopbouw in nettoregelingen in die voorstellen zelfs (bij lagere leeftijden aanzienlijk) toe. Als het kabinet ertoe zou besluiten deze regelingen af te schaffen, dan zou dat ons inziens gepaard moeten gaan met maatregelen om uitvoering van bestaande rechten en aanspraken te kunnen vereenvoudigen of beëindigen, zelfs als dat eenmalig een extra fiscale subsidiëring met zich mee zou brengen.

Bij een eventuele verlaging van de aftoppingsgrens merken wij op dat de wettelijke constructie van de WTP daarvoor min of meer af zou dwingen dat deze (adequaat en kostenneutraal?) gecompenseerd zou moeten worden. Verlaging van de aftoppingsgrens is tegelijkertijd ook een afschaffing van de doorsneesystematiek over het salarisdeel boven die grens, zodat ook daarvoor een compensatievraag ontstaat. Bij introductie van de aftoppingsgrens is die vraag weliswaar niet, of althans niet in wettelijke zin, aan de orde geweest, maar de WTP-voorstellen laten daarover geen twijfel.