DNB licht toe hoe de inflatie in twee jaar historisch hoog werd

Jarenlang schommelde de inflatie in het eurogebied rond de 1,5%, ondanks de historisch lage rente en beneden de doelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB) van circa 2%. Totdat de inflatie vanaf de zomer van 2021 ineens hard begon te stijgen, om in oktober 2022 te pieken op 10,6% in het eurogebied. Hoe kon de inflatie zó snel stijgen?

Iedereen zag het aan zijn energierekening en bij de pomp: de hoge prijzen voor energie, en dan met name voor gas, waren belangrijke en de meest zichtbare oorzaken van de hoge inflatie vorig jaar. Eerst werd gedacht dat dit een tijdelijk fenomeen zou zijn, maar inmiddels blijkt de hoge inflatie hardnekkiger. Duur gas is niet het hele verhaal. De hoge inflatie werd namelijk aan de ene kant veroorzaakt door een sterk toegenomen vraag naar goederen en diensten, toen de pandemie-gerelateerde maatregelen werden versoepeld. En aan de andere kant door een achterblijvend aanbod van energie én andere producten, ook hier als gevolg van de pandemie, maar vooral door de Russische inval in Oekraïne. Waarbij soms de ene factor en soms de andere overheerste.

Voor beleidsmakers en centrale bankiers is het cruciaal om goed inzicht te hebben in de oorzaken van de snel stijgende inflatie. Dat is nodig om de hoge inflatie effectief te kunnen bestrijden. Daarom hebben wij in een technische analyse de oorzaken op een rij gezet.

Drie inflatiefases

In onze analyse onderscheiden we drie fases in de opkomst van de hoge inflatie. De eerste fase is de coronapandemie en de daarbij horende lockdowns in de eerste helft van 2020. De tweede fase bestaat uit de gedeeltelijke heropening van de economie in de tweede helft van 2020, tot en met de nazomer van 2021. Fase drie beslaat de volledige heropening van de economie in het eurogebied (vanaf eind 2021) en de inval van Rusland in Oekraïne daarna.

Verschuivingen in aanbod en vraag

Het begin van de coronapandemie en de lockdowns zorgden voor een lager aanbod van en een lagere vraag naar goederen en diensten (fase 1). Figuur 1 laat zien dat dit leidde tot een scherpe daling van het bruto binnenlands product en een lagere inflatie. In fase 2 herstelde de vraag foor de gedeeltelijke heropening van de economie en doordat overheden het bedrijfsleven ondersteunden. Tegelijkertijd bleef het aanbod achter, bijvoorbeeld doordat zeecontainers op de verkeerde plaatsen stonden en door tekorten aan computerchips en arbeidskrachten. De combinatie van aantrekkende vraag en achterblijvend aanbod leidde tot een bbp dat terugveerde tot nabij het pre-coronaniveau, maar met een hogere inflatie.

In de derde fase zorgde een combinatie van verstoringen in het aanbod van goederen en diensten en een verder aantrekkende vraag voor nog meer prijsstijgingen. Het aanbod in vooral de Europese economie had te lijden onder een scherpe stijging van de energieprijzen, met name gasprijzen. Dit gebeurde al in het najaar van 2021, in aanloop naar de Russische inval in Oekraïne en werd na die inval op 24 februari 2022 versterkt. Producenten rekenden hogere productiekosten door aan hun afnemers om hun winstmarges op peil te houden. Steeds meer mensen gingen bovendien meer uren werken en minder sparen, wat leidde tot een sterke groei van de consumptie. De krappe arbeidsmarkt belemmerde de uitbreiding van het aanbod, terwijl prijzen verder stegen.

De invloed  van vraag- en aanbodschokken op inflatie

Met behulp van een econometrisch model kunnen we de invloed van vraag- en aanbod op inflatie nauwkeuriger onderscheiden. In de economie betekent een vraagschok dat consumenten en bedrijven meer of minder willen kopen en een aanbodschok dat producenten meer of minder willen aanbieden. Positieve vraagschokken onderscheiden zich van positieve aanbodschokken doordat ze leiden tot meer productie en hogere inflatie, terwijl positieve aanbodschokken leiden tot meer productie met een lagere inflatie. Omdat energieprijzen een belangrijke rol spelen, identificeren we ook nog een aparte energie-aanbodschok.

Figuur 2 toont de door het model geschatte bijdrage van vraag-, aanbod- en energieschokken aan de geharmoniseerde inflatie (inclusief energie en voeding). In de eerste fase zien we een combinatie van negatieve vraagschokken die inflatie laten dalen en negatieve aanbodschokken die inflatie doen stijgen. Per saldo domineren de vraagschokken en daalt de inflatie. Bij de heropening van de economie in de tweede fase herstelt het aanbod gedeeltelijk (wat zorgt voor lagere inflatiedruk) en neemt de vraag sterk toe. Aan het einde van deze fase dragen ook hogere energieprijzen door beperkt energieaanbod bij aan hogere inflatie. In de derde fase stijgen energieprijzen verder door beperking van het energieaanbod, terwijl aanbodbeperkingen en sterke vraag ook bijdragen aan hogere inflatie.

Invloed vraagfactoren vergroot noodzaak afremmen

De modelmatige analyse laat zien dat de hoge inflatie niet uitsluitend het gevolg is van hogere energieprijzen en aanbodbeperkingen. De hoge inflatie in het eurogebied begon met het aantrekken van de vraag door de heropening van de economie, in combinatie met achterblijvend aanbod in 2021. Vervolgens hebben vanaf de zomer van 2021 de stijgende grondstofprijzen en de oorlog in Oekraïne de aanbodproblemen verergerd en hebben bedrijven hun hogere kosten doorberekend aan consumenten. De analyse laat zien dat dit mogelijk was doordat de vraag sterk aantrok in de hele periode van heropening na Covid.

Uiteindelijk is de hoge inflatie een verhaal van vraag en aanbod. De toegenomen rol van vraagfactoren achter de hoge inflatie vergroot ook de noodzaak om die met monetair beleid af te remmen. In reactie op deze ontwikkelingen heeft de ECB het onconventionele beleid in versneld tempo afgebouwd, en de beleidsrente in ongekend forse stappen verhoogd. De ECB zal de rente voorlopig ook blijven verhogen, tot een niveau wordt bereikt dat voldoende hoog is om de inflatie terug naar de doelstelling te brengen.