Onderzoek Bureau DFO: Bij ORV zijn voor consumenten nog veel verbeteringen mogelijk

Op het gebied van overlijdensrisicoverzekeringen zijn nog veel aanpassingen mogelijk waardoor de belangen van de consument beter beschermd worden. Dit concludeert Bureau DFO in haar meest recente onderzoek ORV 2020.

Jaarlijks voert Bureau DFO onderzoek uit naar de waardering en voorkeuren van het intermediair voor aanbieders van overlijdensrisicoverzekeringen. Het onderzoek over 2020 is gebaseerd op bijna 1.000 beoordelingen van overlijdensrisicoverzekeringen. Dit jaar is naast het kwantitatieve onderzoek ook een kwalitatief onderzoek gehouden. Ten behoeve van dit onderdeel van het onderzoek zijn gesprekken gevoerd met 20 financieel advieskantoren.

Hoogste waardering onderzoek ORV 2020: Scildon en TAF

In het onderzoek is aan het intermediair verzocht de aanbieders en gevolmachtigden waarmee men samenwerkt te beoordelen op 14 onderdelen. Bij de verzekeraars werd levensverzekeringsmaatschappij Scildon het hoogst gewaardeerd als beste partner voor het intermediair, voor het snel reageren op vragen en voor de beschikbaarheid van tools om het verzekerde bedrag te berekenen. Bij de gevolmachtigden scoorde TAF het hoogst vanwege de scherpe premie, de termijn van de voorlopige dekking en de beschikbaarheid van tools om het verzekerde bedrag te berekenen.

Splitsing gevolmachtigden en verzekeraars

Een ontwikkeling in de Nederlandse markt is dat, naast risicodragers die rechtstreeks een relatie met financieel advieskantoren hebben, er ook volmachtbedrijven actief zijn die namens risicodragers rechtstreeks verzekeringen afsluiten en/of samenwerken met onafhankelijke financieel advieskantoren. Bureau DFO: “Waar in het recente verleden deze ‘levenvolmachten’ vaak van slechts één risicodrager een volmacht hadden, is nu te zien dat deze gevolmachtigden steeds vaker van meerdere risicodragers een levenvolmacht hebben. Tussen de volmachten van de verschillende aanbieders bestaan verschillen in acceptatievoorwaarden en preferente doelgroepen.

Bureau DFO verwacht dat deze ontwikkeling zich in de komende tijd zal voortzetten in de vorm van meer bedrijven met een levenvolmacht en per gevolmachtigde van meerdere aanbieders een levenvolmacht al dan niet voor specifieke marktgebieden.Gelet op deze ontwikkeling worden in het onderzoek dit jaar voor het eerst de resultaten van de risicodragers en die van de volmachtbedrijven apart gepresenteerd.

Onbalans premie en advieskosten

In het kwalitatieve deel van het rapport constateert Bureau DFO dat er een onbalans is tussen de over het algemeen zeer beperkte premie die voor een ORV wordt gerekend en de kosten van advies. Jurjen Oosterbaan Martinius, directeur Bureau DFO: “Het is lastig om de consument te overtuigen dat hij voor een product dat een paar euro per maand kost, advies moet inwinnen dat vervolgens een paar honderd euro kost. Ik denk dat dit echt een weeffout is geweest bij de invoering van het verbod op provisie. Een maatregel die bedoeld is om het belang van de consument te dienen, werkt zo negatief uit. Het resultaat is dat bijvoorbeeld bij hypothecair krediet massaal verpandingen in stand blijven, terwijl de geldverstrekker best wil meewerken aan het oversluiten van de ORV naar een aanbieder die een veel lagere premie rekent.”

 Ook is volgens hem te zien dat consumenten kiezen voor een ORV ter grootte van de hypotheeklast in plaats van een duurder en beter advies gebaseerd op het netto besteedbaar inkomen. “De wetgever zou er wellicht verstandiger aan hebben gedaan om bij een product met een dergelijke onbalans toe te staan dat de vergoeding samen met de premie over een langere periode dan twee jaar door de consument wordt betaald”.

Solidariteit staat onder druk

De concurrentie op de ORV is groot. Er zijn partijen die zeer lage premies hanteren. De keerzijde is echter dat deze veelal een strenge medische acceptatie kennen. Oosterbaan Martinius: “Uit de interviews is duidelijk geworden dat dit leidt tot zelfselectie door de adviseur. De adviseur weet dat een klant met een “vlekje” door bepaalde aanbieders niet wordt geaccepteerd of alleen met een risico-opslag. Zo een beslissing is vervelend om aan de klant mee te delen en houdt ook het hele bemiddelingsproces op. Te zien is dan ook dat in de markt adviseurs zelf al een zekere selectie toepassen.

Aanvragen voor klanten van wie men weet of vermoedt dat dezen bij de acceptatie wel eens problemen kunnen geven, worden dan niet bij de aanbieders met de laagste premies ingediend. Hiermee zetten de aanbieders met de laagste premies het principe van solidariteit dat inherent is aan verzekeren onder druk. De vraag is of dit in het belang is van de samenleving als totaal”.

Verschil in penetratie ORV bij hypotheken

In beginsel hoort het onderwerp ORV in elk adviesgesprek voor een hypothecair krediet aan de orde te komen. Oosterbaan Martinius: “Uit de consumentenmonitor van de AFM van dit voorjaar blijkt al dat dit in werkelijkheid niet meer het geval is. Ook hier zie je dat een transparante, vaste vergoeding niet ideaal is. Waar de ene adviseur serieus de tijd neemt om de klant uitgebreid over de risico’s te informeren, kiest de andere adviseur ervoor om het advies- en bemiddelingstraject zo snel mogelijk af te rondendoor de klant te laten uitspreken dat hij dit na totstandkoming van de hypotheek ‘wel zelf zal regelen’.  Ik verwacht dat er tussen de verschillende (soorten) adviseurs/bemiddelaars grote verschillen bestaan in het percentage ORV’s dat in het verlengde van de hypotheek wordt afgesloten. Die verschillen zijn echt niet te verklaren door verschil in typen klanten.”

ORV en relatie tot uitvaart

In het kwalitatieve deel is ook gekeken naar verschillende, mogelijke, nieuwe doelgroepen voor de ORV. Oosterbaan Martinius: “Opvallend is dat er een grote mate van eensgezindheid is dat een ORV voor huurders feitelijk net zo belangrijk is als voor huiseigenaren. Misschien niet in de vorm van een groot kapitaal ineens. Maar wel in de vorm van bijvoorbeeld een vrijstelling voor het betalen van huur voor een periode van vijf jaar. Een dergelijke zekerheid lijkt vooral via een collectieve verzekering door bijvoorbeeld woningbouwverenigingen voor een verwaarloosbaar bedrag per maand te kunnen worden ontwikkeld. De ORV kan op termijn wellicht ook de dure uitvaartverzekering vervangen. Zo moeilijk moet het niet zijn om de ORV in dit opzicht te splitsen.”

ORV is niet een pot nat

Tot slot stelt Oosterbaan Martinius dat zowel het kwalitatieve deel van het onderzoek als het kwantitatieve deel één ding duidelijk maken: anders dan te vaak wordt gedacht bestaan er grote verschillen tussen de ORV’s, zoals die door de verschillende aanbieders en gevolmachtigden worden aangeboden. Wel of geen (permanente) werelddekking, wel of geen dekking voor risicovolle sporten, grote verschillen in voorlopige dekkingen, wel of geen uitkering bij leven in geval van een terminale ziekte. In het rapport is een groot aantal van dit soort dekkingsverschillen benoemd. “Verschillen die de stelling rechtvaardigen dat de ORV niet alleen een ‘brengproduct’ is maar ook en vooral een adviesproduct.”