Rechtbank: Toetsing aan PIV-staffel bij bevoorschotting BGK is redelijk

Acht eisers vorderen in een gezamenlijke procedure BGK van verzekeraar; door verzekeraar is in deze zaken wel bevoorschot t.a.v. de BGK. De kantonrechter stelt vast dat bij eisers 1 t/m 7 de hoogte van de schadevergoeding nog niet is vastgesteld. Niet in geschil is dat nog geen definitieve redelijkheidstoets kan plaatsvinden. Wel kan beoordeeld worden of de bedragen die verzekeraar heeft voldaan in redelijke verhouding staan tot de verwachte definitieve vaststelling van de schade. 1. De kantonrechter acht de terughoudendheid van verzekeraar bij uitbetaling voorafgaand aan de definitieve vaststelling gerechtvaardigd. 2. Ter onderbouwing van de redelijkheid van de voorschotten heeft verzekeraar gewezen op de PIV-staffel. Vast staat dat tussen partijen geen gebondenheid aan de staffel bestaat. De kantonrechter oordeelt dat de staffel niettemin een element kan zijn dat wordt betrokken bij de dubbele redelijkheidstoets van 6:96 lid 2 BW. Het is aan eisers om alle volgens hen relevante omstandigheden aan te dragen. Eisers hebben dit onvoldoende gedaan. Dit heeft tot gevolg dat de kantonrechter geen nadere inschatting kan maken van de redelijkheid van de gevorderde kosten, anders dan aan de hand van de PIV-staffel.

Vonnis RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND, van 14 maart

zaaknummer: 5760221 UC EXPL 17-3262 FvG/1006

 

Bron PIV