Brandweeracademie: Hoogste aantal fatale woningbranden en slachtoffers sinds 2008

In 2016 vonden in totaal 33 fatale woningbranden plaats waarbij in totaal 38 dodelijke slachtoffers vielen. Dat is het hoogste aantal sinds 2008  toen bij 38 fatale woningbranden  mensen om het leven komen en tevens een forse toename in vergelijking met 2015: 31 slachtoffers bij 27 fatale woningbranden. “Deze stijging is een normale fluctuatie van het aantal fatale woningbranden en slachtoffers per jaar”  zo blijkt uit het meerjarig onderzoek van de Brandweeracademie. Ook de oorzaken liggen in lijn met voorgaande jaren. In 2016 is ongeveer de helft van de fatale woningbranden ontstaan door menselijk handelen, waarbij onvoorzichtigheid bij roken (19%) en koken (9%) de belangrijkste brandoorzaken zijn. Tweederde  van de calamiteiten deden zich voor bij galerijflats met open (28%) of gesloten galerij (13%) en niet vrijstaande eensgezinswoningen (25%).

Een fatale woningbrand is een brand waarbij een of meerdere dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Volgens de cijfers van de Brandweeracademie hebben vorig jaar 41 woningbranden met dodelijke afloop plaatsgevonden. Bij 32 branden met in totaal 37 dodelijke slachtoffers is er sprake van een fatale woningbrand. Daarnaast werd bij nog eens drie woningbranden met in totaal drie doden een natuurlijke dood bewezen geacht. Bij zes branden met in totaal zeven doden ging het om een woningbrand als gevolg van (zelf)doding. Verder loopt bij een woningbrand nog het onderzoek, aangezien de (doods)oorzaak (zelfdoding of niet) nog onduidelijk is

Oorzaken

Ongeveer de helft van de fatale woningbranden is volgens de onderzoekers van de Brandweeracademie het gevolg van menselijk handelen, waarbij onvoorzichtigheid bij roken (19%) de meest voorkomende brandoorzaak is, gevolgd door koken (9%), brandstichting, klussen/werkzaamheden, kaarsen en onvoorzichtigheid met apparatuur (alle 3%). Anders menselijk falen lag aan 9% van de fatale woningbranden ten grondslag, terwijl 13% van de branden het gevolg was van een technische oorzaak in apparatuur en 3% door oververhitting/aanstraling. Van opmerkelijk veel fatale woningbranden (34%) is de oorzaak onbekend.

De meeste calamiteiten ontstaan in een stoel of bank (25%), gevolgd door kleding/textiel (16%), bed/matras en elektrische apparaten (beide 9%), meubilair, papier, (frituur)pan, kachel en brandversnellende stoffen (alle 3%). Van een kwart van de fatale woningbranden is niet bekend in welk voorwerp de brand is ontstaan. Uit het onderzoek blijkt verder dat de helft van de branden in de woonkamer ontstond, op ruime afstand gevolgd door de slaapkamer (19%) en keuken 16%. Drie procent van de branden gebeurde in de hal/gang en in de berging, terwijl in 9% van de gevallen de brandhaard anders was of onbekend.

Op vrijdag en in het eerste kwartaal

Het onderzoek wijst verder uit dat de meeste fatale woningbranden plaatsvonden op vrijdag (28%), gevolgd door maandag, dinsdag en zondag (alle 19%), de donderdag en zaterdag (beide 6%) en de woensdag 3%. Bijna de helft van de branden in woningen met dodelijke afloop deed zich voor in de eerste drie maanden van 2016: januari (19%), maart (16%) en februari (13%), gevolgd door december en mei (beide 9%). Vorig jaar juni was de enige maand zonder fatale woningbranden.

Ruim een kwart (28%) van de fatale woningbranden ontstaat meer dan een half uur voor de melding aan de brandweer; 22% wordt binnen 15-30 minuten na het ontstaan gemeld, 19% zowel tussen een en vijf minuten als tussen 5 en 15 minuten. Zes procent van de branden wordt binnen een minuut gemeld. Meer dan de helft van de woningbranden wordt bij de brandweer gemeld tussen 22.00 en 02.00 uur (28%) en 02.00 en 06.00 uur (25%). De overige meldingstijdstippen zijn 1.00 tot 18.00 uur (19%), 10.00 tot 14.00 uur (13%), 06.00 en 10.00 uur (9%) en 18.00 tot 22.00uur (6%).

Bij aankomst van de brandweer was vaak sprake van een relatief kleine (47%) of gesmoorde (25%) brand en beperkte mate van rookverspreiding. Dit beperkte zich tot een voorwerp en/of de ruimte van ontstaan van de brand. Er zijn iets meer gesmoorde branden gemeld ten opzichte van vorig jaar (15% in 2015). Dit komt mogelijk doordat pas vanaf 2016 nadrukkelijk om deze info is gevraagd.

Gebouwkenmerken

Meer dan de helft (56%) van de fatale woningbranden hebben vorig jaar plaatsgevonden in een appartement of flatwoning. Veelal is dit een galerijflat met een open (28%) of gesloten galerij (13%).  Ruim eenderde (3%) vond plaats in een eengezinswoning, doorgaans niet vrijstaand (25%). De overige branden met dodelijke afloop deden zich voor in een recreatiewoning/caravan/chalet (6%) of op een woonboot (3%). Bij eenderde (3%) van de fatale woningbranden is er sprake van wonen met zorg, doorgaans thuiszorg (28%) en soms met 24-uurszorg (6%).

Bijna zes van de tien (59%) woningen vond plaats in een huurwoning, waarbij doorgaans sprake is van sociale huur (41%) en soms van particuliere huur (13%). Ongeveer drie van de tien branden (31%) vond plaats in een koopwoning en bij een op de elf (9%) is de eigendomssituatie niet bekend. De meeste fatale woningbranden ontstonden in panden die waren gebouwd in de periode 1945-1975 (41%), gevolgd door de bouwjaren 1976-1992 (25%), voor 195 (13%), 2003 of later (9%) of 1993-2002 (6%).

Rookmelders en bouwmaterialen

In het onderzoek is ook gekeken naar de aanwezigheid van rookmelders. Dat was in slechts 38% van de calamiteiten het geval. Daarvan functioneerde de rookmelder bij 22%, bij 3% functioneerde deze niet en bij 13% was het onbekend of de melder goed functioneerde. Een en ander betekent dat bij maar liefst 47% van de fatale woningbranden er geen rookmelder aanwezig was; bij nog eens 16% was het niet bekend of in het pand een rookmelder aanwezig was.

Ook is de impact van bouwmaterialen en bouwkundige kenmerken onderzocht, zoals isolatie, (vloer)constructie, beglazing, rolluiken, gas- en elektrische installatie en type verwarming. Daaruit kwam naar voren dat bij 25% van de fatale woningbranden deze hebben gezorgd voor een uitbreiding van de brand- en/of rookontwikkelingen in 22% van de gevallen voor een beperking hiervan. Op systeemplafonds na hebben alle hierboven genoemde zaken een of meerdere keren bij een fatale woningbrand voor uitbreiding van de brand- en rookontwikkeling gezorgd; isolatie, constructie, vloerconstructie en beglazing veroorzaakten soms een uitbreiding van de brand en rookontwikkeling en traden soms als brand- en rookbeperkend op.

Slachtoffers

Bij 81% van de fatale woningbranden zijn behalve de dodelijke slachtoffers geen gewonden gevallen. Verreweg de meeste brandslachtoffers zijn alleenstaand (69%); in 13% ging het om een meerpersoonshuishouden met kinderen (13%), bij 9% om een dergelijk huishouden zonder kinderen en bij 6% om een institutioneel huishouden. Bijna driekwart (73% van de slachtoffers is man en iets meer dan de helft (51%) 61 jaar of ouder. De meeste dodelijke slachtoffers (35%) zijn 81 jaar of ouder, 16% was 61 tot 80 jaar. Bijna een vijfde (19%) van de doden bij woningranden behoorde tot de leeftijdscategorie 41 tot 60 jaar, 16% tot de 21- tot 40-jarigen en  5% was jonger dan 20 jaar.