6,331 coronadoden vastgesteld in maart en april 2020

In maart en april 2020 stierven 6.331 inwoners van Nederland bij wie COVID-19, de ziekte veroorzaakt door het nieuwe coronavirus, was vastgesteld. Van nog eens 1.956 overledenen gaf de behandelend arts of schouwarts aan dat COVID-19 de vermoedelijke doodsoorzaak was. In totaal stierven in maart en april 8.287 mensen bij wie COVID-19 de vastgestelde of vermoedelijke doodsoorzaak was. Dit blijkt uit voorlopige cijfers over doodsoorzaken die het CBS vandaag publiceert.

In week 10 tot en met 17 (2 maart tot en met 26 april 2020) overleden naar schatting ruim 8.300 mensen meer dan je in deze periode zou verwachten, de zogenoemde oversterfte. Deze schatting is gebaseerd op de sterfteberichten die het CBS dagelijks ontvangt. Volgens de gegevens van de doodsoorzakenstatistiek overleden in dezelfde periode 5.995 mensen bij wie COVID-19 was vastgesteld en 1.891 mensen van wie het vermoeden van overlijden aan COVID-19 is aangegeven door de behandelend arts of schouwarts. Hierbij heeft de behandelend arts of schouwarts gemeld dat COVID-19 een cruciale rol heeft gespeeld bij het overlijden. In totaal stierven volgens de tot nu toe ontvangen doodsoorzaakverklaringen dus 7.886 mensen in week 10 tot en met 17 bij wie COVID-19 de vastgestelde of vermoedelijke doodsoorzaak was. Dit aantal kan toenemen wanneer de nog ontbrekende verklaringen voor deze weken ook verwerkt zijn.

Op basis van GGD-meldingen rapporteerde het RIVM voor week 10 tot en met 17 (2 maart tot en met 26 april) 4.890 overledenen aan COVID-19. Het CBS registreert in dezelfde periode op basis van doodsoorzaakverklaringen 5.995 overledenen bij wie COVID-19 is vastgesteld. Dat de cijfers van het CBS en het RIVM verschillen heeft meerdere mogelijke oorzaken. Ten eerste, er kunnen overledenen zijn bij wie de arts op basis van het klinisch beeld COVID-19 aangaf als doodsoorzaak zonder dat dit door een laboratoriumtest is bevestigd. Die overledenen ontbreken dan in de RIVM-cijfers. Ten tweede, overledenen bij wie COVID-19 was vastgesteld met een positieve laboratoriumtest zijn mogelijk niet gemeld bij de GGD en ontbreken daardoor in de cijfers van het RIVM. 

Meer mannen dan vrouwen overleden aan COVID-19

Ruim de helft van overledenen aan vastgestelde of vermoedelijke COVID-19 was man: 4.451 mannen en 3.836 vrouwen overleden in maart en april aan COVID-19. Ook relatief gezien, per duizend inwoners, overleden in alle leeftijdsgroepen meer mannen dan vrouwen. Onder 75- tot 80-jarigen stierven meer dan twee keer zo veel mannen als vrouwen aan vastgestelde COVID-19 (2,28 tegen 1,03 per duizend inwoners). 

De gemiddelde leeftijd van overleden mannen bij wie COVID-19 was vastgesteld was 79,6 jaar, bij vrouwen 83,4 jaar. Bij vermoedelijke COVID-19-slachtoffers lag de gemiddelde leeftijd van de overledenen iets hoger: 81,9 jaar bij mannen en 84,6 jaar bij vrouwen.

Sterfte aan andere doodsoorzaken

Uit de voorlopige cijfers blijkt dat in maart en april minder mensen overleden aan hart- en vaatziekten en kanker dan in dezelfde maanden in 2019. Het aantal mensen dat overleed aan een psychische stoornis of ziekte van het zenuwstelsel, zoals dementie, was nagenoeg gelijk aan dezelfde periode vorig jaar. Het aantal zelfdodingen in maart was ongeveer gelijk aan maart 2019; in april lag het aantal zelfdodingen lager dan in dezelfde maand vorig jaar. In maart en april kwamen ongeveer evenveel mensen om in het verkeer als in dezelfde maanden in 2019. Omdat de cijfers over sterfte naar doodsoorzaken nog niet compleet zijn en het slechts twee maanden betreft, mogen er geen definitieve conclusies aan verbonden worden.